Nieuws

Effecten van beleid, klimaat en bedrijfsontwikkeling op milieuprestaties van melkveebedrijven in 2030

Gepubliceerd op
18 maart 2025

De melkveehouderij staat voor pittige opgaven rond de thema’s klimaat, water en biodiversiteit. In de scenariostudie ‘Melken met Perspectief’ wordt verkend welke maatregelen melkveehouders kunnen treffen om bij te dragen aan diverse doelen richting 2030.

Los van maatregelen hebben echter ook veranderingen in beleid, klimaat en autonome bedrijfsontwikkeling effect op technische en milieukundige prestaties van bedrijven. Dit artikel geeft een beeld van de verwachte effecten.

In de studie ‘Melken met Perspectief’ (zie eerder nieuwsbericht) wordt verkend hoe verschillende typen melkveebedrijven in Nederland de emissies van ammoniak en broeikasgassen kunnen verlagen en de waterkwaliteit en biodiversiteit kunnen verbeteren. Het project kijkt daarbij een aantal jaar vooruit en richt zich op 2030. Allereerst is verkend hoe veranderingen in beleid, klimaat en bedrijfsontwikkeling richting 2030 effect hebben op technische en milieukundige prestaties van melkveebedrijven. In een volgende stap zullen aanvullende maatregelen worden doorgerekend, waarbij ook economische effecten worden meegenomen.

Zes verschillende bedrijfstypen

In de studie zijn 6 uiteenlopende melkveebedrijven als basis genomen. De bedrijfstypen zijn herkenbaar voor de variatie in de Nederlandse melkveehouderij: een biologisch bedrijf en 5 gangbare bedrijven die variëren in grondsoort, bedrijfsomvang en aantal koeien per hectare. De kenmerken van de bedrijven zijn gebaseerd op de Landbouwtelling en het BedrijvenInformatieNet in 2022, en er zijn keuzes gemaakt voor grondsoort, beweiding en type bedrijfsvoering (gangbaar/biologisch), zie tabel 1.

Aangenomen veranderingen in beleid

Voor de analyse van effecten is als referentiejaar 2022 gekozen. Vervolgens is ingeschat welke veranderingen optreden in de periode naar 2030. De volgende veranderingen in beleid tussen 2022 en 2030 zijn meegenomen, waarvan een deel al is ingezet en een ander deel voorgenomen beleid betreft:

  • Verdwijnen derogatie (max. 170 kg N/ha), als gevolg meer maïsteelt op bedrijf 6.
  • Verlagen gebruiksnorm N-totaal in NV-gebieden* (20% reductie).
  • Verplichte bufferstroken**.
  • Verplicht rustgewas eens per 4 jaar op zandgrond (dus maïsteelt in vruchtwisseling; 3 jaar gras, 3 jaar maïs).
  • Verhogen slootpeil in laagveengebieden (40 cm drooglegging).
  • Verlagen ruw eiwit (RE) in het rantsoen naar maximaal 160 g/kg DS (sectorafspraak)***.
  • Verplichte emissiearme stal voor bedrijf 6 (beleid Noord-Brabant).

* aangenomen is dat dit 100% van het areaal betreft op de 3 bedrijven op zand en 50% op de andere 3 bedrijven.

** aangenomen is dat dit 2%, 3% en 4% van oppervlakte betreft voor bedrijven op zand, klei en veen, respectievelijk.

*** in de studie is het gemiddelde RE over alle 6 bedrijfstypen heen naar 160 g/kg gebracht, niet per bedrijf.

Aangenomen veranderingen in de bedrijfsopzet en bedrijfsvoering

Voor bedrijfsontwikkeling zijn historische trends doorgetrokken naar 2030. Dit betreft de volgende veranderingen tussen 2022 en 2030:

  • Toename aantal melkkoeien per bedrijf.
  • Uitbreiding voerareaal.
  • Gelijkblijvende intensiteit (kg melk/ha).
  • Hogere melkproductie per koe.
  • Hogere grasopbrengst (kg DS) en maïsopbrengst (kg DS en VEM) per hectare (door genetische vooruitgang).

Hierbij is uitgegaan van een daling in het aantal melkveebedrijven in Nederland wat de groei in omvang van blijvers mogelijk maakt.

Ten aanzien van klimaatverandering is voor 2030 gekozen voor een droger en warmer weerjaar dan gemiddeld in de afgelopen decennia. Daarom is voor de situatie in 2030 het weerjaar 2020 in de analyse gebruikt, en voor de referentiesituatie weerjaar 2015. Hierbij is aangenomen dat in 2030 het aantal bedrijven op zand dat beregent van 1 naar 2 op de 6 bedrijven gaat, en de beregeningsgift stijgt. Ook is uitgegaan van een verbod op beregenen van grasland in de zomerperiode.

Effecten op gewasopbrengsten

Resultaten laten zien dat droge stofopbrengsten van gras (per hectare excl. bufferstroken) nagenoeg gelijk blijven op het biologisch bedrijf, het gangbare bedrijf op klei en het grote extensieve bedrijf op zand (Figuur 1). De opbrengst stijgt op het bedrijf op veen (wegens drogere omstandigheden) en het kleine bedrijf op zand (wegens beregenen), terwijl de opbrengst licht daalt op het grote intensieve bedrijf op zand. De kwaliteit van gras loopt terug, met name op zandgrond. Droge stofopbrengsten van snijmaïs stijgen op alle bedrijven (Figuur 2), evenals VEM opbrengsten (vooral door ingeschatte genetische vooruitgang van snijmaïsopbrengst en VEM gehalte).

De veranderingen in de gewasopbrengsten zijn het netto resultaat van zowel gunstige als ongunstige effecten. Aan de ene kant stijgen de opbrengsten door de genetische vooruitgang, vervanging van dierlijke mest door kunstmest (met een hogere stikstofbenutting) en een warm voorjaar (gras gaat eerder groeien). Aan de andere kant dalen opbrengsten door lagere stikstofgiften door verlaging van de stikstofgebruiksnorm in NV-gebieden. De invloed van droogte hangt af van grondsoort en beregening: op bedrijven op zand die niet voldoende kunnen beregenen zijn er ongunstige effecten, terwijl het bedrijf op veen juist profiteert van de drogere omstandigheden (minder schade door vernatting, ondanks het hogere slootpeil in 2030).

De opbrengst van snijmaïs stijgt met name als gevolg van genetische vooruitgang van dit gewas. Snijmaïs heeft minder last van de droogte dan het gras en is selectief beregend op bedrijven op zandgrond.

Figuur 1. Droge stofopbrengsten van gras (bovenste grafiek) en snijmaïs (onderste grafiek) in het referentiejaar 2022 (blauw) en het scenario 2030 (oranje staven).

Effecten op milieuprestaties

De ammoniakemissie per hectare daalt op alle bedrijven (Figuur 2). Fors op het grote intensieve bedrijf op zand, en beperkt op het biologische bedrijf. De daling komt vooral door toepassen van minder dierlijke mest bij vervallen derogatie. Alle bedrijven mogen in 2030 slechts 170 kg N/ha uit dierlijke mest toedienen (het biologische bedrijf deed dat al in 2022). Daarnaast daalt de emissie ook door een lager RE-gehalte in het rantsoen, meer weiden, lagere gebruiksnormen in NV-gebieden, bufferstroken en op het grote intensieve bedrijf op zandgrond door het toepassen van een emissiearme stal.

Ook het stikstofbodemoverschot per hectare daalt op alle gangbare bedrijven, met name op de bedrijven op zandgrond (Figuur 2). Belangrijkste oorzaken hiervan zijn de lagere stikstofgift uit dierlijke mest door verlies van derogatie en lagere totale stikstofgebruiksruimte door het instellen van NV-gebieden. Daarnaast daalt het bodemoverschot door hogere gewasopbrengsten wegens betere genetica van gras en maïs en had op sommige bedrijven het weerjaar een gunstig effect. Op het grote intensieve bedrijf op zand draagt ook het grotere aandeel snijmaïs in het bouwplan bij aan een lager bodemoverschot.

Figuur 2. Ammoniakemissie (bovenste grafiek) en stikstofbodemoverschot (onderste grafiek) in het referentiejaar 2022 (blauw) en het scenario 2030 (oranje staven), beide uitgedrukt per hectare inclusief bufferstroken.

De effecten op broeikasgasemissies zijn kleiner dan die op ammoniak en stikstofbodemoverschot (Figuur 3). Een uitzondering vormt het veenbedrijf, waarvoor in verband met het hogere slootpeil een lagere CO2-uitstoot uit de bodem is aangenomen en daardoor een lagere broeikasgasemissie per kg meetmelk. Andere effecten op de emissie per kg meetmelk worden met name veroorzaakt door de hogere melkproductie per koe en minder lachgas uit de bodem door een lager bemestingsniveau.

Figuur 3. Broeikasgasemissies (in kg CO2-eq/kg meetmelk) in het referentiejaar 2022 (blauw) en het scenario 2030 (oranje staven).

Nadelige effecten

Naast gunstige effecten zijn er ook nadelige effecten. Zoals al zichtbaar is in de praktijk stijgt op de gangbare bedrijven de mestafvoer fors (Figuur 4). De stijging is het gevolg van minder mestplaatsingsruimte door het vervallen van de derogatie en het instellen van bufferstroken waarop geen mest geplaatst kan worden. De verlaging van excretienormen van melkvee in 2025 (door hogere gasvormige stikstofemissie) is hierin niet meegenomen.

Figuur 4. Mestafzet (in ton per jaar) in het referentiejaar 2022 (blauw) en het scenario 2030 (oranje staven).

Conclusies

De berekeningen laten een forse reductie in ammoniakemissie en stikstofbodemoverschot zien op melkveebedrijven in 2030 als gevolg van aangepast beleid en de verwachte bedrijfsontwikkeling. Dit wordt met name veroorzaakt door de verlaging van de stikstof inputs (voor dieren en voor gewassen) en lagere dierlijke mestgift. De keerzijde is de forse hoeveelheid mest die afgevoerd moet worden.

De toekomstverkenning helpt om een beter beeld te krijgen van de te verwachten effecten van de gezamenlijke veranderingen in beleid, klimaat en bedrijfsontwikkeling op bedrijfsprestaties in 2030. Hierbij geldt altijd de kanttekening dat effecten anders kunnen uitpakken in de praktijk. Bovendien moeten voorgenomen beleid en afspraken deels nog in praktijk worden gebracht, zoals verminderde drooglegging in laagveengebieden, volledige afschaffing van de derogatie en het verlagen van het ruw eiwitgehalte in het rantsoen naar gemiddeld 160 g per kg ds. Ook zijn de resultaten sterk afhankelijk van het gekozen weerjaar; met name de gewasopbrengsten (en daarmee het bodemoverschot) zullen anders uitvallen wanneer andere weersomstandigheden gelden.

Volgende stappen

In een volgende stap worden passende pakketten met maatregelen per bedrijf ontwikkeld om ammoniak, broeikasgassen en stikstofbodemoverschot van de 6 modelbedrijven verder te verlagen, en biodiversiteit te vergroten. Hierbij worden 2 ontwikkelrichtingen verkend, waaronder een scenario met een relatief hoge productiviteit en ruim gebruik van technische innovaties, en een scenario met lagere productiviteit en meer natuurinpassing. Als laatste stap worden ook implicaties op sectorniveau ingeschat. De resultaten van het project zullen naar verwachting dit najaar gepubliceerd worden.

Het project ‘Melken met Perspectief’ wordt gefinancierd door ZuivelNL en LVVN, en uitgevoerd door Wageningen Research.

Meer weten over dit project? Kijk op https://www.zuivelnl.org/onderzoek-innovatie/overzicht-projecten/minder-emissies-met-meer-perspectief of neem contact op met projectleider Marion de Vries.