Nieuws

Gewasopbrengsten analyseren met KringloopWijzer

Gepubliceerd op
13 augustus 2014

Gewasopbrengsten staan op dit moment enorm in de belangstelling. Helaas voldoen de resultaten uit de KringloopWijzer niet altijd aan de verwachte gewasopbrengsten per hectare. Dit is verlies is vaak toe te schrijven aan een lagere benutting van het voer door de veestapel, inkuil- en veldverliezen en het verstrekken van een hoog aandeel krachtvoeders en bijproducten.

Met behulp van de KringloopWijzer kunnen alle mineralenstromen in beeld gebracht worden op bedrijfsniveau. Dit kan via vier kringlopen. Deze zijn onderverdeeld in veestapel, mest, bodem en gewas. Het model vee binnen de KringloopWijzer is een vervolg op de “BEX”, ofwel Bedrijfsspecifieke Excretie veestapel.

Excretie bepalen van het melkvee

BEX werkt volgens het VEM principe. De VEM behoefte wordt bepaald aan de hand van de gehele veestapel. Deze is afhankelijk van de melkproductie in combinatie met de gehalten in de melk, het ras, onderhoudsbehoefte,  groei, voortplanting en extra beweging bij beweiding. Daarnaast speelt de invulling van het rantsoen een rol. Deze is gebaseerd op een totale VEM dekking van 102 procent. Van de totale behoefte (102 %) wordt eerst alle aankoop, verbruik en voorraadmutaties van melkproducten, krachtvoeders en overig ruwvoer en bijproducten afgehaald. Het restant wordt vervolgens naar rato verdeeld over vers gras, kuilgras (hooi) en snijmaïs. Vers gras vloeit voort uit aantal dagen en uren beweiding per dag. Restant van kuilgras en maïs komt uit de verhouding van aangelegde partijen voer welke via partijmeting bepaald zijn. Aan hand van deze factoren krijg je dus de procentuele verdeling in het rantsoen waar BEX meerekent. Voor meer informatie, download de Handreiking Bedrijfsspecifieke Excretie.

KringloopWijzer en gewasopbrengst

De gewasopbrengsten worden via het onderdeel ‘bodem’ bepaald in de KringloopWijzer en niet via het VEM-, maar juist via het fosfaatspoor. De enige vergelijking met BEX is de procentuele verhouding tussen vers gras, kuilgras en maïs. Dit betreft de eigen geoogste producten. Als eerste wordt de totale fosfaatbehoefte van de veestapel bepaald. Dit wordt op dezelfde manier berekend als bij BEX. Van deze behoefte wordt alle fosfaat dat aangekocht is in mindering gebracht. Het overige deel fosfaat wordt dan onttrokken aan het land dat je als ondernemer in gebruik hebt. Deze bruto fosfaatopbrengst van eigen land wordt vervolgens verdeeld naar fosfaatopbrengst per teelt aan hand van de BEX verdeling van de ruwvoeders. Deze bruto fosfaatopbrengst per teelt wordt gedeeld door het gemiddelde P-gehalte volgens de gewasanalyses van bijvoorbeeld vers gras, kuilgras en maïs. Dit leidt uiteindelijk tot de gemiddelde kilogrammen droge stof opbrengst per gewas per hectare. Dit getal wordt nog gecorrigeerd voor verliezen op het veld bij beweiding, inkuilen, vervoedering en conservering.

Oorzaken lagere gewasopbrengsten

Er zijn verschillende redenen voor de tegenvallende gewasopbrengsten:
  • Veestapel heeft in werkelijkheid meer voer verbruikt dan de VEM opname die de berekening verondersteld heeft. Dit betekent met andere woorden meer ‘verliezen’ dan de berekening standaard heeft verondersteld. Hogere voeropname betekent tevens een hogere input aan N en P bij het vee. Hoe hoog de opbrengst ook zal zijn, het overschot aan kilogram P per hectare blijft ongewijzigd. Een hogere opname betekent ook een even grote toename aan verlies. Dus rijkere en meer mestproductie door dieren.
  • Veehouder voert niet efficiënt, of het voer passeert erg snel door het vee.
  • Veehouder kuilt niet netjes en heeft daardoor veel verliezen op het veld.
  • Veehouder past slecht inkuil/uitkuil management toe. Gevolg is broei en slechte conservering. Hierdoor is het voer van mindere kwaliteit, waardoor hij ter compensatie meer krachtvoer verstrekt.
  • Veehouder voert structureel veel krachtvoer, bijvoorbeeld 35 à 40 kilogram per 100 kilogram meetmelk. Bij intensief bedrijf minder schadelijk dan bij extensief bedrijf.
  • Veehouder voert te hoog aandeel krachtvoeders en bijproducten. Hierdoor krijgt het vee een lager aandeel ruwvoeders met als een gevolg een matige uitkomst van de gewasopbrengsten. Dit geldt niet in alle situaties. Nemen de voorraden ruwvoer toe, dan kan de opbrengst wel goed uitkomen, maar als ondernemer moet je je dan wel afvragen afvragen of dit economisch interessant is. 
  • Op moment dat er bovengemiddeld aandeel krachtvoer gebruikt wordt, waarbij gehalten aan eiwit en fosfor per kg krachtvoer normale waarden hebben, dan gaat dit ten laste van benutten ruwvoer en dalen de opbrengsten aan kg droge stof uit eigen geteeld ruwvoer.