
Nieuws
Meten aan bodemkoolstof vergt lange adem
Vastlegging van koolstof in de organische stof van de bodem is één van de manieren om opwarming van de aarde tegen te gaan. Kun je vastlegging aantonen met de bodemmonsters zoals die regulier worden genomen op melkveebedrijven? Voor het antwoord hebben we de organische-stof metingen van negen Koeien & Kansen deelnemers op een rij gezet. De analyse laat zien dat de metingen betrouwbaarder zijn als er minimaal tien jaar wordt gemeten en liefst met een meting per twee jaar.
De gemeten jaarlijkse verandering van de koolstofvoorraad in de bodem laat grote verschillen zien tussen bedrijven en percelen (Figuur 1). We weten al langer dat de variabiliteit van gemeten veranderingen in de koolstofvoorraad in de bodem erg groot kan zijn, maar bij sommige punten in de figuur mag je gerust een groot vraagteken zetten. Uit eerdere studies is gebleken dat realistische waarden van veranderingen, in de toename van de koolstofvoorraad, in de orde van twee ton per ha per jaar liggen. Zo’n 30 procent van de punten liggen buiten dat bereik.
Langer en vaker meten
Als we rekening houden met het aantal metingen en de lengte van de meetperiode kunnen we de kans op onrealistische waarden aanmerkelijk verbeteren. De oranje punten in de figuur zijn gebaseerd op minder dan vijf metingen en een periode van minder dan tien jaar. Ze zijn niet per definitie fout, maar als we die punten weglaten verkleinen we de bandbreedte van +/- 10 ton C per ha tot ongeveer +/- 3 ton C per ha. De bandbreedte kan nog iets verder worden verkleind tot onder de +/- 2 ton C per ha als we alleen de blauwe punten in beschouwing nemen waarvoor geldt dat er minimaal vijf metingen zijn verricht in een periode van minimaal 10 jaar. Een vereiste minimale monitoringsperiode van 10 jaar is in lijn met de aanbevelingen voor het schatten van koolstofvastlegging in recente initiatieven voor koolstofkredieten voor graslanden in Nederland.

Onzekerheden in de metingen
De metingen zijn verricht op 96 percelen van negen Koeien & Kansen deelnemers op zand, klei en löss. Op 37 percelen stond blijvend grasland en op de overige percelen stond een vruchtwisseling van gras, meestal met snijmais maar ook regelmatig met aardappelen. De gemiddelde perceeloppervlakte was 5 ha, en varieerde van 0,4 tot 13 ha. De percelen zijn gemiddeld 10 jaar gevolgd met een variatie van 2 tot 20 jaar. Gemiddeld is elk perceel vier keer bemonsterd, met een variatie van 2 tot 11. Bouwland is bemonsterd tot een diepte van 25 cm. Grasland is bemonsterd tot 10 cm en vervolgens omgerekend naar een diepte van 25 cm. Eén monster bestond uit een verzameling van 40 tot 50 steken. In het laboratorium is het organische stofgehalte gemeten en dat is vervolgens met behulp van de bulkdichtheid, en uitgaande van een koolstofgehalte van 54% in de organische stof, omgerekend naar een koolstofvoorraad in de laag van 0-25 cm, uitgedrukt in ton C per ha. De bemonstering, de analyse en de omrekeningen dragen allemaal bij aan de onzekerheid van bodemkoolstofmetingen. We concludeerden hierboven dat metingen betrouwbaarder zijn als er minimaal tien jaar wordt gemeten en liefst met een meting per twee jaar. Deze conclusie is gebaseerd op reguliere metingen van het organische-stofgehalte op melkveebedrijven. Indien grasland ook standaard op 25 cm zou worden bemonsterd en het koolstofgehalte direct wordt gemeten, kan wellicht volstaan worden met minder frequente bemonstering.
Meer informatie
Measuring and Modeling Soil Carbon Changes on Dutch Dairy Farms