
Interview
Inspirerende mensen @WUR: Chizu Sato
De WUR Gender+ Equality Plan Award voor ‘good practices’ die Chizu Sato afgelopen december kreeg, helpt om het onderwerp gender zichtbaarder te maken. Maar als er geen extra budget beschikbaar komt, blijft het bij mooie woorden, zegt ze.
Wageningen University & Research zet zich in voor inclusie, diversiteit en gelijke kansen, omdat wij ervan overtuigd zijn dat dit bijdraagt aan beter onderzoek en beter onderwijs. Inspirerende mensen reageren in interviews op vragen over diversiteit en inclusie.
Chizu Sato geeft onderwijs over consumptie, zorg, economie en ecologie vanuit gender- en diversiteitsperspectief. Haar onderzoek richt zich op transnationaal feminisme, politieke economie en ecologie, met speciale aandacht voor het raakvlak tussen vrouwen, empowerment en ontwikkeling.
Wat viel je het meeste op tijdens je eerste dagen aan Wageningen University?
‘Toen ik in 2011 naar Wageningen kwam, stond het genderonderzoeksprogramma onder druk. Vanwege gebrek aan financiële middelen was iedereen vertrokken, op één collega na. De genderminor die dat jaar veilig werd gesteld, was een laatste redmiddel: Genderaspecten van duurzame voedselsystemen. Ik solliciteerde op de vacature en werd aangenomen. Als ik erop terugkijk, was het behoorlijk zwaar. Genderexpertise was toen, net als nu, niet ingebed of geborgd. Ik ben gepromoveerd in de Verenigde Staten, op internationale ontwikkeling en feminisme-onderzoek. Toen ik vanuit die levendige feministische gemeenschap hierheen kwam, schrok ik nogal. Hoewel Wageningen in 1979 een van de eerste universiteiten was met genderonderzoek, kwamen studenten niet meer in aanraking met gender- en diversiteitsperspectieven. Zelfs nu zijn studenten vaak nog niet bekend met deze begrippen. Ik moest echt helemaal vanaf nul beginnen.’
‘De eerste minor werd vijf jaar lang gefinancierd. Daarna kregen we geen geld meer. Er werd gezegd dat er te weinig studenten instroomden; de Board of Education keek alleen naar het aantal studenten dat de minor had afgerond, terwijl de vakken goed bezocht werden. Studenten rondden de minor niet per se af, omdat veel van hen hun eigen minor samenstelden. Ze volgden bijvoorbeeld één of twee gendervakken en combineerden die met vakken buiten de minor. Dus de eerste genderminor werd stopgezet.’
‘Het was een strijd om die vakken in andere opleidingen te behouden. Mijn opdracht was onderwijzen over gender en diversiteit. Ik bleef dus lesgeven en gastcolleges geven. Dankzij gezamenlijke inspanningen van betrokken mensen binnen Wageningen University werd het voorstel voor de bestaande minor, Gender and Diversity for Sustainable Worlds geaccepteerd. Ik nam ook het voortouw in het opzetten van een PhD-cursus over intersectionele feministische benaderingen. Ik blijf me ervoor inzetten dat deze vakken worden aangeboden.’
Is het nog steeds een strijd?
‘In deze organisatie geldt: als er geen geld is, wordt het onderwerp geschrapt, wat bij gender ook is gebeurd. Wetenschapsfilosofie en ethiek bestaan al lang en maken deel uit van alle opleidingen, maar dat geldt niet voor gender. Het is na jaren van experimenteren nooit structureel opgenomen.’
‘Nu, na 13 jaar, heb ik collega’s en vrienden die me steunen. Studenten volgen de vakken en vragen me voortdurend om workshops buiten de collegezaal te geven. Ik heb een leerstoelhouder die me goed ondersteunt. Dat soort steun helpt me.’
Volgens je onderzoeksprofiel liggen je interesses bij transnationaal feminisme, internationale ontwikkeling, politieke economie en ecologie. Dat zijn best veel brede begrippen. Wat is de gemene deler?
‘Voordat ik de master International Development in de VS ging doen, werkte ik anderhalf jaar in Nepal voor JICA, de internationale ontwikkelingsorganisatie van Japan. Ik zag de schaduwkant van internationale experts die daar een goed leven leidden – een huis, een huishoudelijke hulp, noem maar op – wat ze in hun eigen land niet hadden. Ik zag hoe het eraan toegaat achter de schermen van de internationale ontwikkelingshulp, wat in feite weinig anders dan business is.’
‘In mijn masteropleiding leerde ik kritisch kijken vanuit postkoloniale, marxistische en feministische perspectieven. Ontwikkelingsprojecten vinden vaak plaats in voormalige koloniën. De experts komen uit Europa, Japan of de VS: de postindustriële hoge-inkomenslanden, voormalige koloniale machten. Ik werd kritisch over hoe ontwikkelingshulp is georganiseerd als business, maar ook over alledaagse consumptie. Mensen staan er niet bij stil hoe hun consumptie samenhangt met het leven van anderen ver weg, en met armoede en aantasting van het milieu in voormalige koloniën. Ons leven in consumentenculturen in het mondiale noorden is verbonden met duurzame bestaansmiddelen in de landen waar de meerderheid van de wereldbevolking leeft. Daarom: transnationaal feminisme, en niet alleen politieke economie maar ook politieke ecologie.’
Wat drijft je ten diepste?
‘Waarschijnlijk mijn opvoeding, die heeft me gevormd tot feminist. Ik groeide op in een gezin waar mijn moeder me maar bleef vragen om te helpen in het huishouden, terwijl mijn jongere broertjes gewoon ergens heen mochten gaan. Ik vond het vreselijk, maar als kind kon ik het niet verwoorden. Waarom mag ik niet gewoon buitenspelen? Waarom moet ik helpen als mijn broer dat niet hoeft? Welke wereldwijde genderindex je ook neemt, Noord-Europese landen staan altijd bovenaan, terwijl Japan onderaan bungelt van de postindustriële landen.’
‘Wat mij ten diepste drijft, is het gedeelde gevoel van verantwoordelijkheid om samen met diverse gemeenschappen onze niet-duurzame werelden ten goede te veranderen. De afgelopen decennia heb ik kennisgemaakt met een diversiteit aan mensen, initiatieven en gemeenschappen. Ook al verschillen onze directe doelen vaak per context, ik voel me verbonden met deze bewegingen voor verandering.’
En nu geef je les over gender.
‘Ik voelde me bevrijd toen ik in de Verenigde Staten kennismaakte met feministische theorieën. Tijdens mijn masteropleiding radicaliseerde mijn feministische denken. Ik zei: “Ik ga niet terug naar Japan, ik wil lesgeven.”Het is belangrijk om met studenten in International Development Studies te werken. Ze willen anderen helpen, maar moeten hierbij niet een reddershouding aannemen. Probeer kritisch bij jezelf na te gaan hoe onze landen, bedrijven en wijzelf bijdragen aan transnationale ongelijkheid.’
‘Toen ik aan de universiteit in Tokio studeerde, kreeg ik de nogal imperialistische neiging om “donkere vrouwen te redden”. Dat zat in de opleiding: Als leider van Azië moeten wij als Japan die andere Aziatische vrouwen redden. Dat was de boodschap die ik meekreeg. Maar dat is imperialistisch. En hier, zelfs in Wageningen doen we dat ook: de redderbenadering.’
Zelfs nu nog?
‘We leren studenten niet echt om dekoloniaal te denken. Het is een beetje “ik ga jou redden”, zonder dat we nadenken over wat mensen zelf willen. We creëren een beeld van wat mensen nodig hebben en leggen onze ideeën daarover aan hen op. Zo veranderen we de eeuwenoude machtsverhoudingen niet die sinds het kolonialisme zijn ontstaan. Ik maak deel uit van een gemeenschap die dekoloniale benaderingen ontwikkelt om verandering teweeg te brengen.’
Je geeft al jaren les over dit onderwerp. Zie je verbetering? Ben je optimistisch of pessimistisch?
‘Ik zie hoop. Studenten zijn de volgende generatie. We moeten nadenken over wat we doen en wat we onderwijzen. Leggen we studenten op wat wij vinden dat ze moeten weten? Studenten hebben zelf ook ideeën over wat ze willen leren. Vorig jaar werden twee van de cursussen die ik coördineerde genomineerd voor de Excellent Education-prijs. Dus de studenten vonden de vakken goed.’
‘Bij de vakken over gender en diversiteit die ik geef, komen studenten van over de hele campus, met verschillende achtergronden en uit verschillende vakgebieden. Intersectioneel gender is overkoepelend. Studenten brengen verandering teweeg via hun studie, met hun scriptiebegeleiders of met mensen met wie ze te maken hebben in een onderzoekcontext. Ik organiseer kleinschalige discussies en stimuleer studenten om wat ze geleerd hebben te verwerken in hun eigen studie. Ik ga van studenten die mijn vak volgen geen feministen maken, maar ik wil wel dat ze zichzelf zien als mensen die verandering teweegbrengen. Het zijn kleine stapjes, maar wel op verschillende plekken. Het kan beter, maar we doen in ieder geval íets.’
In december werd het WUR Gender+ Equality Plan (2024-2028) gelanceerd, om gender+ beter te integreren in onderzoek en onderwijs. Wat vind je daarvan?
‘Afstudeerbegeleiders en studieadviseurs hebben invloed op de keuzes die studenten maken: wat ze wel en niet kunnen doen, welk conceptueel kader ze kunnen ontwikkelen en toepassen. Ik wil dat stafleden en afstudeerbegeleiders bondgenoten zijn die studenten stimuleren om ook naar de sociale kant van duurzaamheid te kijken. Dat aspect van sociale duurzaamheid, en in het bijzonder gender, krijgt nog te weinig aandacht.’
‘We hebben al veel mooie woorden gehoord, maar er moeten ook middelen komen om het werk te doen. Veel van ons werken als vrijwilliger. Ik ontwikkel bijvoorbeeld samen met anderen de Freedom Tour Wageningen, vanuit gender- en seksualiteitsperspectief. Het D&I-office biedt ondersteuning: er is een stagiair en ze hebben tien gratis rondleidingen geboekt voor de universiteitsgemeenschap. Dat is mooi. Maar iedereen doet dit op vrijwillige basis, en dit is slechts één initiatief. We hebben meer structurele steun nodig. Het budget van het Gender+ Equality Plan is erg beperkt. Ze zeggen dat ze onderwijs over gender en diversiteit steunen, maar we moeten nog steeds putten uit algemene middelen. We zouden naast die woorden liever geld krijgen dat echt voor ons is gereserveerd.’
De officiële visie van Wageningen University is dat het absoluut niet uitmaakt van wie je houdt, welke taal je spreekt, waar je geboren bent of wat je gelooft.
‘Dat is gewoon niet waar, toch? Net als die “Nederlandse tolerantie”. Dat discours over Nederlandse tolerantie is zó sterk. Het verhult een fundamentele racistische of heteroseksistische houding. Je hoort hoe transgender studenten worden gediscrimineerd, en hoe Nederlandse studenten zich in groepen organiseren en anderen buitensluiten die niet zo goed Engels spreken. Alle studenten moeten leren om verantwoordelijkheid te nemen. Een onderdeel daarvan is omgaan met diversiteit en inclusie. Maar bij de meeste vakken wordt daar nauwelijks aandacht aan besteed.’
Heb je suggesties om de situatie te verbeteren? Wat zou Wageningen kunnen doen om inclusiever en gevoeliger te worden voor deze thema’s?
‘Veel, denk ik. Niet alleen studenten moeten worden getraind. Wageningen biedt hoogleraren scholing aan op het gebied van diversiteit aan als er budget is. Maar hoogleraren hoeven die trainingen niet te volgen. Alleen mensen die er al voor openstaan, doen zo’n training. En dat zijn er maar weinig.’
‘Ik denk dat een deel van de oplossing is om te versterken wat we al doen: gemeenschappen vormen, samenwerken met betrokken stafleden en studenten. Niet alleen docenten, maar ook het ondersteunend personeel, zoals het D&I-office, moeten samen sterkere gemeenschappen creëren, zij aan zij werken en blijven hopen. Veel collega’s zijn ermee gestopt omdat ze cynisch werden, ze zagen geen hoop of verandering. Ik zie dat er altijd verandering is, elke dag. Soms positief, soms negatief. Als ik op microniveau verandering zie, helpt dat me. En tegelijk vergeet ik niet hoe fijn het is om op een mooie dag een ijsje te eten in de zon. Je moet je niet alleen maar laten deprimeren door gedachten aan klimaatverandering, Gaza en milieuvervuiling. Er zijn genoeg deprimerende dingen te bedenken, maar we moeten ook voor onszelf zorgen, zelf en samen met anderen. Dat zijn de oplossingen. Blijf gemeenschappen vormen en maak zichtbaar wat we doen.’