
Nieuws
Melkveehouders behalen grootste milieuwinst via rantsoen
Uit een data-analyse van het paktijknetwerk 'Waarheen met Ammoniak op Veen?' blijkt dat melkveehouders een grote stap hebben gezet in het verlagen van ruw eiwit in het rantsoen. Was het ruw eiwitgehalte in 2014 nog 170 gram per kilogram droge stof rantsoen, in 2016 was dat gezakt naar 166 gram. Dit vertaalde zich meteen in een lager ureumgehalte van de melk en een betere stikstofbenutting van de veestapel volgens de KringloopWijzer.
Bij de start van het praktijknetwerk in 2014, was er weinig animo onder de melkveehouders om wat aan hun ruw eiwitgehalte van het rantsoen te doen. Om zeker te zijn van voldoende melk waren de deelnemers ervan overtuigd dat een rantsoen niet minder dan 170 gram ruw eiwit mocht bevatten. Ook de voerleverancier tornde daar niet teveel aan, ook al was die zich er vaak van bewust dat er enige veiligheidsmarge was ingebouwd.
Binnen het Praktijknetwerk 'Waarheen met Ammoniak op Veen?' zijn vijf subgroepen gevormd, waarvan één zich bezighield met de benutting van stikstof door de veestapel. In deze groep werd als snel duidelijk dat in het ruw eiwit gehalte het nodige te halen was, ook voor bedrijven met veel eigen gras in het rantsoen. Met de deelnemers is nagedacht over twee vragen:
- Is het mogelijk om het ruw eiwit gehalte in het rantsoen te verlagen zonder dat dit ten koste gaat van de melkgift?
- Hoe kan een melkveebedrijf in het veenweidegebied het ruw eiwit in het rantsoen omlaag brengen?
Kan het ruw eiwit naar beneden?
Bij 5 melkveehouders is een oriënterende proef gedaan in de wintermaanden, waarbij een rantsoen van 16% ruw eiwit en een rantsoen van 15% ruw eiwit met elkaar werden vergeleken. Hieruit bleek dat bij een lager ruw eiwit in een gebalanceerd rantsoen geen enkel probleem oplevert voor melkgift, eiwit in de melk en conditie van de koe. Maar dat het wel een positief effect heeft op het ureumgehalte (= lager) in de melk (en dus ook in de urine).
Blijkbaar is deze manier om ammoniak te reduceren (en minder eiwit aan te voeren) breed aangeslagen, want we zien nu niet alleen bij de deelnemers van het praktijknetwerk, maar ook daarbuiten, een lager ruw eiwit in het rantsoen. In het figuur staat het ruw eiwitgehalte van het rantsoen van de 40 deelnemers in het praktijknetwerk van 2014 t/m 2016. Als er minder eiwit in het rantsoen zit en de hoeveelheid melkeiwit blijft op peil, kan het niet anders dan dat de stikstofbenutting van de veestapel stijgt! Ook dat wordt bevestigd door de cijfers van de 40 deelnemers aan het praktijknetwerk. Deze cijfers komen uit de Kringloopwijzer.
Hoe kan het ruw eiwit naar beneden?
In het veenweidegebied met relatief veel gras in het rantsoen is dit veel moeilijker dan in regio’s waar snijmaïs kan worden geteeld. Deze bedrijven moeten daarom de samenstelling van het gras doelgericht sturen, zodat ook zonder toevoeging van snijmaïs een gezond basisrantsoen kan worden samengesteld. In dit praktijknetwerk hebben de deelnemers zich daarom op verschillende maatregelen georiënteerd:
- Later maaien
Dit is de meest voor de hand liggende manier om gras te winnen met minder ruw eiwit en met behoud van VEM. Dit vraagt het nodige geduld en inzicht in de weersomstandigheden. - Minder kunstmest in het najaar
Bij een normale mineralisatie kan het niet anders of de veengrond kan met minder kunstmest toe, zeker als er ook nog wordt gebaggerd. Verder is het een optie om met verschillende soorten kunstmest de verteerbaarheid van het gras te beïnvloeden. Dit heeft te maken met de verhoudingen DVE en OEB. - Tijdig stoppen met bemesten
Door organische mest voornamelijk in het voorjaar toe te dienen wordt voorkomen dat er nog veel stikstof uit nawerking in het najaar uit de mest beschikbaar komt voor te plant. In het najaar is er toch al voldoende stikstof beschikbaar uit mineralisatie - Andere grasrassen
Er wordt momenteel hard aan gewerkt om grasrassen te vinden/ontwikkelen die genetisch minder stikstof kunnen binden. Hierdoor wordt de hoeveelheid ruw eiwit per kg ds door de plant zelf gelimiteerd en is daarmee beter hanteerbaar in een rantsoen - Ontwatering
Minder diep ontwateren geeft minder mineralisatie en daardoor een lager eiwitgehalte in het gras. Dit gaat vaak ten koste van de draagkracht. Onderwaterdrainage is bij uitstek een middel voor minder diep ontwateren met behoud van voldoende draagkracht
In vervolgprojecten, zoals de Proeftuin Veenweiden krijgen bovenstaande ontwikkelingen volop de ruimte en worden ze op hun inhoud en praktische haalbaarheid onderzocht.
Drijfmest met water
Binnen het praktijknetwerk is naar onze bevindingen duidelijk vooruitgang geboekt in het toevoegen van water aan drijfmest. Was het in 2014 nog gemeengoed om bij het aanwenden van drijfmest zoveel water toe te voegen dat de mest net te verpompen was. In 2017 is het voor veel boeren normaal om, zeker in de zomer, bij 2 kuub mest 1 kuub water mee te pompen. We zijn er met elkaar achter dat water bij de mest een meeropbrengst aan grasopbrengst geeft, die kan oplopen tot 20%.
In de cijfers van de Kringloopwijzer leek 2015 deze ontwikkeling te bevestigen. Dat de jaaropbrengst aan gras niet zomaar toe te schrijven is aan één facet is wel bekend. Er zijn zoveel factoren die de jaaropbrengst bepalen dat ze moeilijk toe te schrijven zijn aan het al dan niet toevoegen van water. Leek de opbrengst in 2015 nog hoger dan in 2014, in 2016 viel het weer terug tot onder de opbrengst van 2014. Oorzaak van deze terugval in 2016 was waarschijnlijk het koude voorjaar en de natte junimaand die het optimale maaimoment en daarmee ook de hergroei flink in de weg zaten.
Kortom, de kringloopcijfers van 2014 – 2016 bevestigen niet dat er op meer bedrijven meer water wordt toegevoegd aan de drijfmest, zodat er meer gras wordt geoogst.
Uit proeven in Zegveld is inmiddels gebleken dat bij ruime toevoeging van water (2 delen mest : 1 deel water) de emissie van ammoniak wordt teruggedrongen met 40%. Dit wordt in de Kringloopwijzer niet in de rekenwijze meegenomen en zal daarom niet tot uitdrukking komen in de berekende emissie. Ook deze reductie zal enkel af te lezen zijn aan de grasopbrengst. Immers, als stikstof als ammoniak in de lucht verdwijnt, groeit er geen gras van.
Bijzondere jaren
Wat sommige getallen betreft, was er gedurende de jaren 2014 – 2016 geen touw aan vast te knopen. Dit had zijn oorzaak in het wegvallen van het melkquotum en het optuigen van een fosfaatquotum met alle wisselingen van het aantal dieren tot gevolg.
Ook de deelnemers aan het praktijknetwerk anticipeerden op het wegvallen van het melkquotum en lieten hun veestapel fors groeien. Omdat het aantal hectares op de meeste bedrijven gelijk bleef of iets meer was, nam de intensiteit (kg melk/ha) toe.
In 2016 was al duidelijk dat er aan de noodrem getrokken zou worden. Hierdoor kwam er een kentering in het aantal dieren en eindigde de intensiteit zelfs onder de intensiteit van 2014. Dit werd versterkt doordat het aantal hectares per bedrijf duidelijk hoger was dan in 2015
Door deze wisselende intensiteit is de ammoniakuitstoot per ton melk geen goede graadmeter hoe de ammoniakemissie zich over de achterliggende jaren heeft ontwikkeld. In bovenstaande grafiek zien we dan ook hetzelfde gebeuren als bij de intensiteit. Het lichte voordeel van 2016 ten opzichte van 2014 van ammoniakemissie per ton melk, ook al is de intensiteit nog iets lager, zou er op kunnen duiden dat de emissie vanuit de stal en opslag lager is geworden. Dit blijkt bij nadere analyse te kloppen. Het zou heel goed kunnen dat dit het resultaat is van een rantsoen met structureel een lager ruw eiwit.