Nieuws

Is weidegang nadelig voor de KringloopWijzer?

Gepubliceerd op
2 juni 2015

‘Weiden is nadelig voor de KringloopWijzer’, is een veel gehoorde kreet. Maar klopt dit eigenlijk wel? Een statistische analyse laat zien dat weidegang niet leidt tot een lager BEX-voordeel, maar gemiddeld wel tot een lagere droge stofopbrengst. Dat betekent overigens niet dat met beweiden geen hogere fosfaatopbrengst te behalen is dan de 90 kilogram die als gebruiksnorm voor grasland in 2015 geldt. Dus met weiden is wel degelijk een BEP-voordeel te halen.

Onlangs is zijn ruim 700 KringloopWijzers met resultaten van 2013 statistisch geanalyseerd. De locatie van de bedrijven in de dataset is in onderstaande landkaart weergegeven. De gegevens zijn aangeleverd door Agrifirm, Alfa Accountants, Arvalis, Boerenverstand, DLV, DMS, EDF, Flynth, K&K, Kringloop Academie Flevoland, PPP-Agro Advies en RFC.

kaart.png

Achtendertig project  van de bedrijven ligt op zandgrond, 44 procent op klei en 16 procent op veen. Twee procent vaan de bedrijven heeft een evenredige combinatie van verschillende grondsoorten. Bij deze analyse is onder andere gekeken naar de invloed van weidegang op het resultaat. Want een veelgehoorde kreet is dat ‘weiden slecht voor de KringloopWijzer’ is. Maar hoe zit dat nu echt? Allereerst is belangrijk om te weten wat bedoeld wordt met ‘nadelig voor de KringloopWijzer’.  Gaat het hier om een BEX-voordeel, BEP-voordeel of beide?

Geen verschil in BEX-voordeel

De statistische analyse wijst uit dat weidegang geen invloed heeft op het BEX-voordeel. Zowel niet bij stikstof als niet bij fosfaat. Dit betekent dat bedrijven met weidegang gemiddeld geen hogere, maar ook geen lagere excretie van stikstof en fosfaat in de mest hebben dan bedrijven die volledig hun koeien op stal houden. Dit is overigens goed te verklaren. Bij de excretie van stikstof en fosfaat draait het namelijk alleen om de voeding en de efficiëntie daarvan. Weidegang betekent wel dat er in de zomer vers gras (vaak N- en P-rijker dan graskuil) opgenomen wordt, maar dit betekent niet dat het totale rantsoen in de zomer èn in de winter ook meer stikstof en fosfor bevat. Blijkbaar hebben de bedrijven met weidegang het totale rantsoen, zowel in de zomer- als winterperiode, met N- en P-armere producten kunnen aanvullen. Dit betekent dat de excretie van N en P gemiddeld niet hoger is dan bij de opstallers.

Misverstand door simulatie met de KringloopWijzer

De gebruikers van de KringloopWijzer kunnen eenvoudig misleid worden door ‘weiden’ te wijzigen in ‘opstallen’ bij de invoer van de KringloopWijzer. Het resultaat van deze actie is dat de excretie van stikstof en fosfaat in de mest omlaag gaat. 'Dus bij opstallen heb ik een groter BEX-voordeel’, is de logische vervolggedachte. Een onterechte gedachte. Want weiden is dan wel eenvoudig in opstallen te wijzigen, maar als dit echt op een melkveebedrijf gebeurt, zal de complete bedrijfsvoering veranderen. En die informatie krijgt de KringloopWijzer dan niet van de gebruiker mee. De aangelegde hoeveelheid graskuil zal immers veranderen, maar ook de krachtvoervoeding en wellicht de aankoop van snijmaïs. Allemaal informatie die de KringloopWijzer niet meekrijgt als simpelweg ‘weiden’ in ‘opstallen’ wordt veranderd. Dus de handeling om ‘weiden’ even snel in ‘opstallen’ te wijzigen om het effect van weiden te beoordelen is een foute en misleidende actie. De KringloopWijzer is niet geschikt voor simulatie van de bedrijfsopzet, dit vereist specialistische kennis voor een correcte vergelijking!

Hogere droge stof opbrengsten

Er is dus geen verschil in BEX-voordeel door weidegang. Hoe zit het dan met het BEP-voordeel? De statistische analyse liet zien dat opstallers gemiddeld genomen een hogere droge stofopbrengst haalden van hun grasland. Gemiddeld genomen was het verschil 65 kilogram droge stof per 100 uur weidegang per hectare. Dus bij elke 100 uur extra weidegang leidde dit in 2013 tot 65 kilogram minder geoogste kilo’s droge stof gras per hectare. De hoeveelheid netto droge stof dat in de kuil komt en als vers gras in de wei is opgenomen. Dus na beweidings- en oogstverliezen, maar exclusief conserverings- en of inkuilverliezen. Bij 720 uur weidegang (120 dagen 6 uur per dag, de basis voor de weidepremie) bleek de droge stof opbrengst bij weidegang gemiddeld 475 kilogram droge stof minder dan bij volledig opstallen. De stikstofopbrengst bij volledig opstallen bleek overigens ook hoger dan bij weiden. Voor elke 100 uur weidegang extra bleek de stikstofopbrengst per hectare grasland gemiddeld één kilogram lager te zijn. Dit effect is overigens minder groot dan bij de droge stofopbrengst. Logisch, want in weidegras zit meer stikstof dan in graskuil per kilo droge stof. Een hogere droge stofopbrengst bij minder weide-uren is te verwachten. Want de beweidingsverliezen zijn in het algemeen hoger dan de veldverliezen. Toch laten deze KringloopWijzer resultaten een kleiner verschil zien dan berekeningen met simulatiemodellen tonen. Dus geen slechte prestatie van de weiders. Overigens zegt een verschil in de netto droge stofopbrengst nog niets over het economisch verschil bij de verschillende weide-uren.

Bij beweiden ook BEP-voordeel

Een hogere droge stofopbrengst is een indicatie voor een groter BEP-voordeel. Dus de opstallers blijken vaker en een groter BEP-voordeel te hebben dan de weiders. Het BEP-voordeel wordt dan uitgedrukt als het percentage waar de grasopbrengst groter is dan 90 kilogram fosfaat per hectare grasland.

Deze 90 is dan de normatieve fosfaatopbrengst van grasland die ten grondslag ligt aan de gebruiksnorm. Dus bij weiden geen BEP-voordeel? Jazeker wel. Ook bij weidegang zijn er nog steeds behoorlijk veel bedrijven in de dataset die grasland hebben met gemiddeld een hogere fosfaatopbrengst dan 90 kilogram per hectare.

Tabel 1: Percentage bedrijven per weidegangklasse (uren per jaar), percentage bedrijven met een hogere fosfaatopbrengst per ha grasland dan 90 kg/ha en gemiddelde BEP winst (%) van de bedrijven met een BEP-voordeel in de verschillende klassen met weidegang.
Tabel 1: Percentage bedrijven per weidegangklasse (uren per jaar), percentage bedrijven met een hogere fosfaatopbrengst per ha grasland dan 90 kg/ha en gemiddelde BEP winst (%) van de bedrijven met een BEP-voordeel in de verschillende klassen met weidegang.

Tabel 1 laat zien dat 56 procent van de bedrijven met 0 uren weidegang (1e kolom met cijfers) een hogere fosfaatopbrengst met grasland hadden dan 90 kilogram per hectare. Bij de bedrijven met weidegang (de overige kolommen) is dat weliswaar minder, maar had nog steeds een fors aandeel bedrijven (tot 33 procent) met een fosfaatopbrengst hoger dan 90 kilogram per hectare grasland. Vervolgens laat de tabel zien dat van de bedrijven die een BEP-winst halen, de opstallers gemiddeld genomen het grootste voordeel hebben (21%). Maar ook de weiders met een BEP – voordeel haalden een BEP-winst van 12 tot 19 procent.

Dus hoewel weiders gemiddeld een lagere gewasopbrengst halen dan de opstallers, kunnen de weiders wel degelijk ook een behoorlijke BEP-winst halen. En is het ook niet zo dat de BEP-winst lager wordt naarmate het aantal uren weidegang hoger wordt. Want de tabel laat zien dat het BEP-voordeel bij meer dan 1500 uur weidegang vergelijkbaar is met 720 uur weidegang. Goed vakmanschap wordt dus in alle bedrijfssystemen beloond, ook via de KringloopWijzer.