Nieuws

Minder AI-risicovogels in beplante kippenuitlopen

Gepubliceerd op
23 juni 2014


Louis Bolk Instituut heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van wilde vogels in en rond kippenuitlopen in relatie tot de beplanting van de uitloop en de hoeveelheid bomen en bosjes in het omringende landschap. In overleg met SOVON Vogelonderzoek Nederland zijn wilde vogels ingedeeld in drie categorieën: hoogrisico-vogels zijn watervogels: ganzen, eenden, zwanen, reigers, weidevogels en meeuwen. Laag-risicovogels zijn roofvogels en kraai-achtigen. Niet-risicovogels: alle overige vogels.

Er zijn tien kippen-uitlopen bezocht, 3 freiland en 7 biologisch, die varieerden in het percentage opgaande beplanting van de uitloop, namelijk van 0% tot 90%. Met opgaande beplanting worden bomen, struiken en miscanthus bedoeld. Er is ook gekeken naar het landschap waar de kippen-uitloop zich in bevindt, met name naar de openheid van het landschap. De kenmerken van de bedrijven staan in tabel 1.

* Dit is het deel van de uitloop dat daadwerkelijk door de kippen gebruikt werd.
* Dit is het deel van de uitloop dat daadwerkelijk door de kippen gebruikt werd.

Gedurende de periode februari t/m april werd elke ochtend een bedrijf bezocht. Elk bedrijf is vier keer bezocht. Er werd gekeken in de uitloop, op het erf en in de omgeving. Elke keer werd hetzelfde rondje gelopen, waarbij op dezelfde plekken stil gestaan werd. Op bedrijven met een grotere uitloop werd langer gekeken. Totaal duurden de waarnemingen maximaal anderhalf uur.

Tijdens deze 40 tellingen zijn bijna zeven en een half duizend vogels gezien, behorend tot bijna tachtig verschillende soorten. Hiervan zijn bijna zestig soorten daadwerkelijk in de uitloop gezien. Hieronder worden alleen de waarnemingen in de uitlopen beschreven, dus niet die van het erf en de omgevingspercelen.

Hoogrisicovogels

Hoogrisicovogels werden vooral gezien in de twee uitlopen zonder beplanting die gelegen waren in een open landschap. Hier werden tijdens vier ochtenden 75 en 56 watervogels gezien (vooral grauwe gans en wilde eend). In twee andere uitlopen met 10 en 35 procent van het oppervlak beplant, werden resp. 10 en 15 watervogels in de uitloop gezien. Op de overige 6 bedrijven werden 1-6 watervogels gezien. De openheid van het landschap is de voornaamste factor in de aanwezigheid van hoog-risicovogels. Hoe opener het landschap, des te meer hoog-risicovogels er in de uitloop, in de omgeving, of overvliegend over de uitloop werden gezien.

Laagrisicovogels 

Laagrisicovogels werden in alle uitlopen gezien. Tijdens vier ochtenden werden in negen uitlopen gemiddeld 23 laagrisicovogels gezien. Dit waren vooral op kraaien en kauwen en in mindere mate roofvogels. In de tiende uitloop werden uitzonderlijk veel kraaien gezien: 141 tijdens vier ochtenden. Dat was een uitloop met 10% van het uitloopoppervlak beplant. Het maakte niet uit in welke mate de uitloop beplant was of in welk landschap de uitloop lag: kraaien zaten overal. Als je naar alleen roofvogels kijkt, blijkt dat deze meer voorkomen in uitlopen gelegen in landschappen met bomen en bosjes. Wat er in de uitloop staat, maakt dan niet uit.

Niet-risicovogels

Niet-risicovogels werden ook in alle uitlopen gezien. Veel voorkomende niet-risicovogels zijn holenduif en houtduif, witte kwikstaart, merel, spreeuw, huismus, vink en groenling. In vier ochtenden was 32 het laagste aantal in een uitloop met 10% van het oppervlak beplant en de hoogste aantallen waren 233, 256 en 353 in uitlopen met resp. 90, 35 en 8% van het oppervlak beplant. In de zes andere uitlopen werden 65 tot 195 vogels gezien.

Conclusies

  • Hoe opener het landschap, des te meer hoog-risicovogels er in de uitloop, in de omgeving, of overvliegend over de uitloop werden gezien. Bovendien werden daar ook minder niet-risicovogels gezien.
  • In en rond uitlopen waarin opgaande beplanting (bomen, miscanthus) ontbreekt,  worden significant meer hoog-risicovogels gezien. De bedrijven zonder uitloopbeplanting uit ons onderzoek lagen echter allemaal in zeer open landschap.
  • Voor wat betreft laag-risicovogels (roofvogels en kraaiachtigen) is er geen significante relatie met het percentage opgaande beplanting op de uitloop of de openheid van het landschap. Die zitten dus overal, ongeacht landschap en ongeacht beplanting van de uitloop. Echter, als er gekeken wordt naar alleen roofvogels, geldt: hoe meer bomen, bosjes etc, des te meer roofvogels zijn er in de uitloop.
  • Dit onderzoek laat zien dat beplanting van kippenuitlopen kan helpen om de aanwezigheid van AI-risicovogels te verminderen.

In eventueel vervolgonderzoek zou gekeken kunnen worden welke wilde vogels er zijn in de uitlopen met opgaande beplanting in het open landschap of dat het aantal laagrisicovogels afneemt in de uitlopen in open landschap nadat ze beplant zijn.